Server » Verwarming » Technische achtergrond » Geschiedenis
Centrale verwarming
De geschiedenis
Historiek
De eerste installaties voor centrale verwarming werden bij de "rijke mensen" geplaatst. De installaties waren nauwelijks energiezuinig, maar dat was ook niet zo belangrijk, want mazout was toen spotgoedkoop. Er waren toen geen dieselwagens en dit brandstof hadden de fabrikanten in overschot. De trend om de mazoutreservoir in de zomer te vullen is daardoor ontstaan, want toen was de mazout extra goedkoop.
-

-

Geschiedenis


De enige instelling van de klassieke cv-installaties is de ketelthermostaat.


De thermostatische kranen maken een berperkte temperatuurregeling per ruimte mogelijk.

Links
Circulatiepomp
Thermostaten
Moderne gasketels

De eerste installaties

De eerste installaties voor centrale verwarming werden geberuikt in huizen die daarvoor aangepast waren (dit gebeurde reeds in de oudheid). De rookgassen werden in leidingen onder de vloer gestuurd, waardoor de bovenliggende ruimte opgewarmd werd zonder dat de mensen bevangen werden door het rook. Het was een verbetering van de open haard.

Vanaf begin vorige eeuw begon men water te gebruiken om de warmte te vervoeren. De eerste ketels waren op kolen gestookt, dat was toen de enige brandstof (in het interbellum). Er werd met verschillende systemen geexperimenteerd, waarbij het water stoom werd dat in de radiatoren opnieuw condenseerde. Later werd het water verwarmd tot onder zijn kookpunt, omdat het kokend water geluiden produceerde die zich over het ganse huis verspreidden via de leidingen. De watercirculatie gebeurde op natuurlijke wijze, warm water is lichter en stijgt. Dergelijke installaties waren enkel aangewezen voor grote en hoge huizen. De ketel stond in de kelder opgesteld. Een temperatuurregeling bestond er niet, men kon enkel de kraan dichtdraaien.

Deze centrale verwarming werd vaak in sanatoriums toegepast omdat deze manier van verwarmen gezonder was voor de patiënten (kinderen met tuberculose werden in dergelijke instellingen verzorgd). Er was vaak een circulatiepomp aanwezig om het hele gebouw te verwarmen. Vaak was er een "stoker" aanwezig die dag en nacht voor de verwarming moest zorgen. De persoon logeerde in de instelling zelf, vaak met andere bedienden ('les domestiques' zoals het niet-medisch personeel van deze instellingen genoemd werd).

Centrale verwarming voor eengezinswoningen

De eerste installaties voor centrale verwarming in eengezinswoningen waren eenvoudig. Vooral de sturing was rudimentair. Vanaf het begin van het stookseizoen werd de brander aangezet. Het water bleef constant aan een relatief hoge temperatuur (bijvoorbeeld 60°). Dezelfde ketel diende ook voor de warmwaterbereiding en werd soms constant ingeschakeld gelaten, zelfs in de zomer. De huiskamerthermostaat schakelde de circulatiepomp in of uit naargelang de warmtevraag.

Na de oliecrisis in de jaren '70 schakelde men over op een ander systeem, waarbij de circulateur constant bleef draaien maar waarbij de brander in- en uitgeschakeld werd door de kamerthemostaat. De stookkosten werden lager (de ketel op temperatuur houden kost energie), maar de circulateur die bleef draaien verbruikte evenveel electriciteit als een klassieke gloeilamp van 75W die permanent blijft branden. Hier ook werd deze verspilling als een noodzakelijk kwaad aangezien. Dit is de installatie zoals ik die aantrof toen ik mijn huis kocht in het jaar 2000. Er moest dringend bespaard worden, zowel op de stookkosten als op de electriciteit!

In een verbeterd systeem wordt de circulateur ook uitgeschakeld bijvoorbeeld 10 minuten na de uitschakeling van de brander. Het is zinloos dat de circulateur blijft draaien als er geen warm water vervoerd moet worden.

Temperatuurregeling

Naast de ruimtethermostaat was de enige regeling een manuele instelling van de maximale watertemperatuur. Meestal werd die constant op 60° gehouden.

De eerste ruimtethermostaten hadden enkel een mechanisch contact die de circulateur of de brander direct schakelden. Het probleem van dit systeem is de overdreven overshoot (pendelgedrag): de thermostaat heeft op zich al een zekere vertraging (hysteresis), maar de aangevoerde warmte zal de ruimte blijven verwarmen nadat de gevraagde temperatuur bereikt is. De temperatuur zal constant blijven pendelen, wat weinig aangenaam was. Een eenvoudige gaskachel was veel beter te regelen!

De ruimtethermostaten werden dan snel met een regelelement uitgerust. Dit regelelement moest het thermostaat heel lichtjes bijwarmen, zodat het contact vroeger verbroken zou worden. Door de aanvoer van warm water blijft de temperatuur in de ruimte verder stijgen tot de gewenste temperatuur. Dit systeem werd de standaard in de jaren '70 en werd gedurende meer dan 20 jaar gebruikt.

Traditionele kranen werden vervangen door thermostatische kranen, wat ideaal is als een deel van het huis extra warmte krijgt (warmte van de zon). De regeling met thermostatische kranen is niet perfekt maar het kan de overtemperatuur beperken en het verbruik verlagen. Een thermostatische kraan heeft een regelverloop dat weinig steil is: de kraan gaat bijvoorbeeld dicht tussen 18 en 22° (voor een ingestelde temperatuur van 20°): daarom dat er ook geen temperatuuraanduiding op een thermostatische kraan staat.

Moderne installaties

De echt moderne installaties zijn pas laat in gebruik genomen. Bij deze systemen wordt de keteltemperatuur aangepast aan de buitentemperatuur. Deze installaties vragen een complexere electronische regeling (in de ketel zelf). De klassieke ruimtethermostaat met compensatie blijft gebruikt.

Tegenwoordig heeft men zogenaamde "modulerende branders": de brander heeft niet meer een aan-uit stand (brander aan of brander uit), maar het vermogen van de brander wordt aangepast aan de warmtevraag. Daardoor kan men het rendement van de installatie met een paar percenten doen stijgen. De ruimtethermostaat en de brander moeten van eenzelfde fabrikant komen. Het is een zelflerend systeem die automatisch het vermogen van de brander en de temperatuur van het warm water instelt naargelang de vraag, maar er wordt ook rekening gehouden met de thermische traagheid van de ruimtes.

Een verdere verhoging van het rendement (een paar percenten maar) kan behaald worden door de lucht die nodig is voor de verbranding van buiten te halen (daardoor verbruikt de brander geen verwarmde lucht). De temperatuur van de rookgassen wordt zo laag mogelijk gehouden (daarom is het beter dat de watertemperatuur niet te hoog wordt) en het water in de rookgassen condenseert (condensatieketel). Deze ketels moeten een waterafvoer hebben.

Publicités - Reklame

-