Treinen kunnen niet gevoed worden met een driefasige spanning, maar nemen een monofasige spanning af via een luchtleiding. Om een voldoende vermogen te kunnen overbrengen moet men werken met een zeer hoge spanning. |
-
Dit artikel is een vervolg op het artikel over de electrische voeding van trams. Bij treinen is de afstand tussen de onderstations groter, zodat men noodgedwongen voor een hogere spanning moet kiezen (de voedingsspanning in Nederland bedraagt 1.8kV en in België 3.3kV). In Nederland zijn de onderstations gemiddeld om de 10km geplaatst.
Het vermogen van een HST is duizendmaal groter dan die van een tram, waardoor deze relatief lage spanning niet geschikt is. Men gebruikt daarom een spanning van 25kV |
Met dit systeem kan men met een schijnbaar hogere spanning werken (50kV), terwijl de spanning ten opzichte van de massa beperkt blijft tot 25kV (wat nog altijd een zeer hoge spanning is). Een trein krijgt zijn spanning van twee kanten van de stroomdraad, wat de verliezen in de bovenleiding beperkt. De installaties op de trein moeten met een onstabiele spanning kunnen werken (daling van de spanning met 5kV). Een dergelijke spanningsval kan optreden als de trein optrekt tussen twee transformatoren. De bifasige voeding kan bijgeplaatst worden bij een bestaande lijn als dat nodig blijkt (meer treinen op de lijn of hogere snelheid). Men moet de voedingstransformatoren vervangen door zwaardere exemplaren met bifasige uitgang, men moet een feeder lijn voorzien en een boostertransformator plaatsen tussen twee voedingstransformatoren. Dit is meestal goedkoper dan bijkomende onderstations te plaatsen (met een voeding uit het hoogspanningsnet). Overigens moet niet noodzakelijk de volledige lijn aangepast worden naar een bifasige spanning. De treinen moeten in ieder geval niet aangepast worden, want ze zien maar een enkelfasige spanning. |
Publicités - Reklame