[XSSI Error in directive include in line 11: Not Found]
Hoofdindex » Pictures » Oorlogen » Electronica » Radionavigatie
Tweede wereldoorlog
Battle of the beams
Radio-geleiding
-

-

Een toepassing die nauw aanleunt bij de radar is het sturen van de bommenwerpers naar het doel

Reeds voor de tweede wereldoorlog hadden de duitsers een systeem ontworpen dat vliegtuigen kon begeleiden bij de landing als de weersomstandigheden niet optimaal waren. Het systeem van Lorenz presteerde heel goed. Het gebruikte een antenne die de uitgezonden straling mechanisch verstoorde, waardoor er twee stralen uitgezonden werden, met in het midden een kleine overlapping. Beide stralen hadden een andere puls-pauze verhouding en naargelang met links of rechts vloog hoorde men "punten" of "strepen" in de radio. Als de juiste koers gevlogen werd, werden beide signalen even sterk ontvangen en hoordde men een continu toon.

Bij de aanvang van de tweede wereldoorlog geloofde men dat nachtbommenwerpers de toekomst waren. Radar was toen nog in zijn kinderschoenen en kon niet gebruikt worden om kanonnen te richten. 's Nachts waren de bommenwerpers dus heer en meester.

Maar bij nachtvluchten moesten de bommenwerpers naar het doel geleid worden. De duitsers gebruikten een verbetering van het Lorenz systeem dat volop in gebruik was is Duitsland en slechts kleine wijzigingen aan de vliegtuigen noodzakelijk maakte (de ontvangers moesten gevoeliger gemaakt worden). Het systeem werd Knickebein genoemd (de zendantennes hadden de vorm van een gebroken been).

Aan zenderzijde gebruikte men krachtigere zendstations, maar het principe van de dubbele straal bleef behouden. Eén zendstation kon de bommenwerpers naar het doel brengen, maar het was niet mogelijk aan te geven wanneer er precies gebombardeerd moest worden.

Een tweede identieke zender werd eveneens gericht naar het doel (maar gebruikte een andere frekwentie). Als het signaal van beide zenders correct ontvangen werd (continu-toon), dan wisten de piloten dat ze over het doel waren. Het systeem was redelijk nauwkeurig. In de veroverde gebieden werden er zendstations geplaatst zodat er kruisende stralen over Engeland gericht konden worden.

Maar het Duitse systeem dat in verdestijd ontwikkeld was kon gemakkelijk gestoord worden. De engelse grondstation werden ingezet om stoorsignalen uit te zenden (de sterke duitse signalen waren redelijk gemakkelijk te traceren en men kon ook snel het doelwit achterhalen). Het stoorsignaal bestond uit korte pulsen die gesynchroniseerd waren met de Duitse zendstations, zodat het ontvangen signaal altijd minstens uit een "punt" bestond. Het systeem was volkomen onbruikbaar geworden en voor de duitsers werd het zelfs onmogelijk om de weg terug te vinden zolang ze boven Engeland waren.

Maar de Duitse ontwikkelingen gingen verder. Het nieuwe systeem (X-Gerat) gebruikte een veel smallere bundel (die was zelfs zo smal dat de vliegtuigen eerst moesten geholpen worden met Knickebein systeem). Om storingen door de geallieerden te vermijden werd er een hogere frekwentie gebruikt en het signaal was gemoduleerd, zodat enkel de juist afgestemde ontvangers het signaal konden oppikken. Storingen hadden geen invloed meer.

Het dient opgemerkt te worden dat de duitsers altijd een bestaand systeem verder aangepast hebben aan de noden; dit is bijvoorbeeld ook het geval met de Würzburg radar. Het voordeel is dat de bestaande installaties (zowel aan de grond of in de vliegtuigen) verder gebruikt konden worden mits kleine aanpassingen.

Het systeem gebruikte een smallere richtstraal en niet één maar drie verschillende "kruisstralen". Het doel was niet op de laatste kruising gelegen, maar op een verdere afstand (dezelfde afstand als tussen de voorlaatste en laatste kruisstraal). Daardoor werd het moeilijk voor de engelsen om het doelwit te achterhalen. De Duitsers wisten dat de Engelsen het syteem probeerden te kraken: het nieuw systeem gebruikte smalbandige filters on de storingen te onderdrukken en de bundel werd pas op het laatste ingeschakeld, waardoor de Engelsen moeite hadden om stoorbundels op te stellen.

Bij het passeren van de voorlaatste straal (Oder) werd de timer ingeschakeld, bij het passeren van de laatste straal (Elbe) ging de timer in tegengestelde richting draaien. Als de timer weer op nul stond, dan werden de bommen automatisch gelost. De Weser was de hoofdstaal.

Enkel speciale eenheden waren uitgerust met een dergelijke ontvanger om te vermijden dat de technologie in Engelse handen zou vallen. Deze verkenners loodsten de bommenwerpers naar het doel en vlogen dan snel terug naar Duitsland.

Uiteindelijk werd hier ook het systeem gekraakt dankzij een duitse bommenwerper die nabij de engelse kust neerstortte. Hoewel de bommenwerper snel zonk konden duikers de electronische installatie bovenhalen. Men wist dus de gebruikte modulatietechieken en frekwenties en men zond valse bundels om de bommenwerpers te storen. Aan boord van de bommenwerper gebeurde de verwerking van de informatie door een timersysteem die automatisch de bommen losliet, en dit systeem was relatief gemakkelijk in verwarring te brengen éénmaal men wist welke frekwenties en modulaties gebruit werden.

Het volgend systeem gebruikte maar één straal, vandaar de naam Y-Gerät. De bommenwerpers zonden het ontvangen signaal terug, zodat de Duitse grondstations de positie van de vliegtuigen kon bepalen (afstand tot het doelwit). Het is eigenlijk een soort lange afstandsradar geworden. De frekwentie die gekozen werd, viel toevallig samen met de frekwentie van de televisiezender van Alexandra Palace (die sinds het uitbreken van de tweede wereldoorlog niet meer gebruikt werd).

Het was dus eenvoudig voor de Engelsen om een stoorsignaal uit te sturen. Het signaal was zo zwak, dat de Duitsers niet door hadden dat ze gestoord werden. Toen ze het opmerkten stopten ze volledig de verdere ontwikkeling van gelijkaardige systemen.

De duitsers bleven enkel een navigatiesysteem gebruiken (Bernhard en Bernhardine). Met dit systeem kon enkel de huidige positie van het vliegtuig bepaald worden (het was een baken), maar het kon ook leesbare tekens sturen naar de vliegtuigen.

Engelse systemen

Aan de andere kant van het Kanaal gingen de Engelsen ervan uit dat hun RAF piloten geen begeleiding nodig hadden om het doel te vinden. Pas toen er verkenningvluchten uitgevoerd werden over de gebombaardeerde gebieden merkten de Engelsen dat hun rudimentaire navigatiesysteem niet werkte in de praktijk.

De geallieerden hadden oorspronkelijk geen enkel systeem om de bommenwerpers over Duitsland te leiden, en in het begin vielen de bommen her en der. Hun eerste navigatiesysteem (Oboe) combineerde elementen van de duitse systemen:

  • Het systeem gebruikte twee stralen met een kruising zoals het Knickebein en het X-Gerat. De hoofdstraal heette Cat, de hulpstraal Mouse. Het ware brede stralen.

  • In plaats van de hoofdstraal te volgen, volgde het vliegtuig een boog of een vaste afstand van de Cat zender (rode baan). De toegepaste techniek werd ook gebruikt in het Y-Gerat, namelijk een transponder die het signaal terugstuurde, waardoor de grondstation de afstand tot de zendmast kon berekenen. Zoals bij het Y-Gerat kon het grondstation slechts één vliegtuig naar het doel leiden (in de basisversie). Vanwege de boogvorm konden de Duitsers dus ook de route van het vliegtuig afleiden.

  • Om de exacte plaats te bepalen gebruikte men een tweede zender (Mouse). Hier ook stuurde een transponder het signaal terug, zodat de afstand van het vliegtuig tot het grondstation bepaald kon worden.
Het systeem was zeer nauwkeurig (een 100-tal meter) maar reikte niet verder dan het Ruhrgebied wegens de kromming van de aarde. In de winter van 1945 werd het voor het laatste gebruikt gebruikt om voedelpakketten op Nederland te droppen.

Nadien gebruikten de Engelsen radarssystemen aan boord van de vliegtuigen.

Dankzij de magnetron konden de geallieerden veel hoegere frekwenties gebruiken, waardoor de radar ook in vliegtuigen gebruikt kon worden. De speciale radar kon het relief en de gebouwen detecteren (H2S radar). Aan boord van het vliegtuig waren er aangepaste kaarten die de opeenvolgende radarbeelden toonden. Als het beeld op het radarscherm overeenkwam met de laatste kaart, wist de navigator dat hij over het te bombarderen gebied vloog.

De duitsers gebruikten ook radars aan boord van hun vliegtuigen, maar omdat ze niet konden beschikken over magnetrons waren ze verplicht op relatief lage frekwenties te werken. De grote dipoolantennes maakten de vliegtuigen moeilijk maneuvreerbaar. Pas op het einde van de oorlog, in april 1945 werden de eerste vliegtuigen uitgerust met magnetron-radar en kon de parabool in de neus van het vliegtuig ondergebracht worden.

Publicités - Reklame

-