Hoofdindex » Pictures » France » Mijnmuseum Lewarde
départements Nord/Pas de Calais
Mijnmuseum Lewarde
Fotografie - France
-

-


A

B

C

D

E

F

G

H

I

De steenkoollagen die zich uitstrekken van het Ruhrgebied in Duitsland, over de Kempen, Luik en de Borinage in België lopen ook verder in Frankrijk. Hier ook zijn er steden die verbonden waren met de steenkoolmijnen.

Pierre Bachelet schreef het lied Les Corons ter ere van de mijnwerkers (dit lied zal na zijn dood de hymne van de voetbalclub van Lens worden).

De steenkoolmijn van Lewarde was een relatief kleine uitbating, waar ten hoogste 1000 mensen werkten (twee dagploegen van 300 man, een machtploeg van 200 man en 200 mensen boven de grond). Een doorgedreven mechanisatie was niet mogelijk omdat de steenkoollagen slechts een 80cm dik waren en een grillig verloop hadden.

Er gebeuren proefboringen vanaf 1775. Er worden verschillende schachten gegraven en opgegeven. Er is wel steenkool te vinden, maar op meer dan 100m diepte en de kwaliteit is maar middelmatig. Toen werd er nog geen gebruik gemaakt van een liftsysteem en moest alles met mankracht vervoerd worden. De schachten waren uitgerust met gevaarlijke ladders. Steenkool werd naar boven gehaald met een manuele lier.

Er gebeurt langzamerhand een centralisatie en de Compagnie des mines d'Aniche wordt de uitbater van 12 steenkoolmijnen, twee steenkoolwasserijen, fabrieken voor briketten en eierkolen en een eigen spoorwegnet tussen de verschillende zetels.

Er is veel schade aangericht in de eerste wereldoorlog. Een aantal steenkoolmijnen waren immers vlak bij de frontlijn gelegen. Tijdens de tweede wereldoorlog wordt het noorden van Frankrijk bestuurd vanuit Brussel: het is immers meer vanzelfsprekend dat het industriële noorden samen gevoegd wordt met de industrie in België (Borinage, streek van Luik enz).

Na de tweede wereldoorlog worden alle steenkoolmijnen genationaliseerd. De produktie moet opgevoerd worden want er zijn enorme tekorten. Er worden een paar kleine cités gebouwd (voordien werd er geen huisvesting voor de mijnwerkers voorzien).

Vanaf de jaren 1970 worden de minder rendabele steenkoolmijnen gesloten (de steenkoolmijn in Lewarde sluit in 1971). De laatste steenkoolmijnen sluiten allemaal in 1985.

Het steenkoolmuseum van Lewarde is gelegen op de schachten Delloye I en II. De exploitatie gebeurde op de dieptes van 260, 350 en 401m. De tweede schacht gaat tot 513m. In 1984, dus 13 jaar na de sluiting van de mijn wordt besloten een mijnmuseum op te richten.

Alle overgebleven gebouwen zijn ondertussen geklasserd en de site wordt internationaal erkend als werelderfgoed.

Afbeelding A:
Plannetje van de steenkoolmijn

  1. Tijdelijke tentoonstellingen (deze zalen zijn niet altijd open)
  2. Hoofdplaats
  3. Tentoonstelling over het ontstaan van steenkool
  4. Bureau van de ingenieur (reconstructie)
  5. Bureau van de landmeter
  6. Bureau van de boekhouder
  7. Tentoonstelling: "de drie exploitatiefasen van de mijnbouw" (evolutie van de technieken, mechanisatie)
  8. Tentoonstelling: "het leven in de cité"
  9. De fietsenstalling
  10. De badkamer met in het midden de haken voor de kleren
  11. Projectiezaal
  12. Bureau van de syndicale afgevaardigde
  13. Lampenwerkplaats
  14. Infirmerie
  15. Houtreserve
  16. Tentoonstelling "het leven op aarde"
  17. Panorama
  18. Eigen spoorwegnet
  19. Extractiemachine schacht II
  20. Tentoonstelling machines
  21. Compressorenzaal
  22. De paardenstallen
  23. Doorgang naar de steenkoolmijn (enkel geleid bezoek)
  24. Sortering en
  25. Wasserij
  26. Reconstructie van de steenkoolmijn

Afbeeldingen B:
Op regelmatige tijdstippen is er een geleid bezoek naar de "steenkoolmijn", de plaats van samenkomst is de "salle des pendus", de badzaal.

We volgen de weg van de mijnwerker door de badzaal naar de lampenzaal waar de mijnwerker zijn lamp krijgt. Hier krijgt ieder bezoeker een veiligheidshelm. De mijnwerkers gaan naar de schacht via een brug, omdat er vroeger sporen aanwezig waren. Deze sporen werden gebruikt voor de aanvoer van materiaal, voornamelijk hout om de galerijen te stutten (later zal men metaal gebruiken).

De eerste afbeelding toont ons een liftkooi (naast de moderne lift) en nadat we afgedaald zijn met de moderne lift merk ik direct op dat er iets niet klopt. In een normale mijngang is er altijd een luchtstroming om mijngas te verdunnen, hier voel ik niets van luchtstroming. Er is ook geen enkele waterinsijpeling langs de muren. Een paar minuten later wordt m'n impressie bevestigd als er iemand van de groep een telefoonoproep krijgt: Bouygues is misschien een machtig man in Frankrijk, maar de GSM signalen dringen niet meer dan een meter onder de grond.

Ook is de grond veel te effen, dat kan gewoon niet.

Als je een echte mijn wilt zien, moet je naar Blégny-Mine gaan (niet ver van Luik en de Kempense Steenkoolmijnen).

De reconstructie toont ons de verschillende stadia van de mijnexploitatie: eerst manueel met pikhouwel en schop, later met een pneumatische hamer, en uiteindelijk de mechanisatie.

Om het instorten van de schacht te voorkomen werd er geen steenkool ontgonnen in de nabijheid van de schacht zelf, maar slechts vanaf een paar tientallen meters.


Reconstructie van het boren van de schacht. De aarde (en de mensen) werden naar boven gebracht in metalen tonnen (cuffats).

Na het geleid bezoek aan de "ondergrondse steenkoolmijn" kan je het bezoek verder zetten op je eigen tempo. Alle andere foto's zijn genomen tijdens dit vrij bezoek.


In de franse mijnen gebeurde de electrificatie slechts geleidelijk, men bleef met perslucht werken omdat men bang was voor mijnexplosies. Bovengronds waren er luchtcompressoren om de lucht onder hoge druk te persen. De compresseur werd electrisch aangedreven, maar de eerste compressoren werden aangedreven met stoommachines.


In de mijnen werden er vroeger paarden gebruikt om de wagonnetjes te trekken, maar achteraf is men persluchtlocomotieven gaan gebruiken. De autonomie was eerder beperkt en de reservoirs moesten opnieuw gevuld worden na iedere rit (autonomie: 1.5km, luchtdruk 50kg/cm2). Uiteindelijk,is men hier ook kleine diesellokomotieven gaan gebruiken.

Zoals in de meeste exploitaties werd de tweede schacht gebruikt voor de luchtverversing, waarbij lucht uit de steenkoolmijn gezogen werd. Door de onderdruk in de mijn werd er vers lucht aangezogen door de eerste schacht. Hier ook liepen op het einde van de exploitatie de verschillende mijnen in elkaar over en werden bepaalde exploitaties enkel nog gebruikt voor de ventilatie. Behalve een onderhoudsploeg waren er geen werknemers meer aanwezig en de schachten werden niet gebruikt voor personen en goederenvervoer.

Als je de ventilator ziet merk je heel goed dat je met een relatief kleine steenkoolmijn te maken hebt, de doormeter van de ventilatorschacht is minder dan een meter. Vergelijk de ventilatorschacht met die van van de mijn in Winterslag.

Afbeeldingen C:
Het museum beschikt ook over een historische ophaalmachine die nog aangedreven werd door een stoommachine (afkomstig van de mijn van l'Escarpelle). De machine had een vermogen van 600pk en kon dagelijks 100 ton bovenhalen uit een diepte van 400m. De ophaalsnelheid was 12m/s (43km/u), bouwjaar 1919.


We wandelen verder, hier ook is de steenkoolwasserij in renovatie (zoals in Beringen, maar ik hoop dat ze hier geen tientallen jaren nodig hebben voor de restauratie). De spoorlijnen liepen onder de gebouwen zodat de wagonnen gemakkelijk gevuld konden worden.

Afbeeldingen D:
Het museum wilt een beetje van alles tonen, en dus ook iets tonen over de verschillende energiebronnen, waaronder één van de eerste stoomturbine die gebruikt werd om electriciteit op te wekken (voordien gebruikte men stoommachines, maar het rendement van een turbine is hoger).

De turbine die aan 3000 toeren draait bevat ene typische trilplaataanduider (die je normaal zal terugvinden op electriciteitsborden waar netten aan elkaar gekoppeld moeten worden). De trilplaataanduider bestaat uit verschillende kleine trilplaatjes, die allemaal afgestend zijn op een licht verschillende frekwentie (het zijn een soort stemvorken). Als de turbine aal een welbepaalde snelheid draait, dan trilt enkel één plaatje, het plaatje waarvan de resonantiefrekwentie overeenkomt met de rotatiesnelheid van de turbine.

En een uitsnede van een kertncentrale mocht natuurlijk niet ontbreken. Frankrijk is het land van de kerncentrales.


De waszaal met douches aan de muren en in het midden haken om de kleren op te hangen. Deze manier van doen werd in alle mijnen gebruikt, een haak nam minder plaats in beslag dan een kleerkast.

Afbeeldingen E:
De ophaalmachine en de gebruikte kabels.
De ophaalmachine is van het traditioneel systeem, met twee trommels die ieder één kooi bedienen. Als één kooi zakt, dan stijgt de andere kooi. Dankzij dit contragewicht in de vorm van de tweede kooi moet de motor minder sterk zijn. De franse mijnen gebruikten niet het meer recentere Koepe systeem, die veelvuldig toegepast werd in de Kempense Steenkoolmijnen.

Het systeem met trommels gebruikt platte kabels die op de trommel opgerold worden. De trommel is zodanig ontworpen dat er geen speling is aan de zijkanten. Bij iedere omwenteling wordt er dus precies één laag kabel gelegd.

Het systeem met Koepe schijven gebruikt ronde kabels.

Afbeeldingen F:
In tegenstelling tot België werd door de uitbater geen "cités" voor de mijnwerkers gebouwd. Er was in de streek reeds industrie (met name textielnijverheid), waardoor er voldoende woongelegenheid was. In le Borinage en in Limburg moesten er cités voor de mijnwerkers gebouwd worden, want er was gewoon niets voorzien op de plaats. Het is pas na de nationalisatie van de steenkoolmijnen na de tweede wereldoorlog dat er een aantal cités gebouwd werden.

Het museum bevat een reconstructie van het interieur van een huis. Naast de leefruimte was er slechts een tweede kamer voorzien: de slaapkamer. Er was een kolenkachel in de leefruimte, en die werd ook gebruikt voor het koken. De meeste huizen hadden geen stromend water en er was een gezamelijk toilet op het binnenplein. Mijn grootouders hebben nog in zo'n huis geleefd.

Geen televisie, misschien een lampenradio, het leven was hard: de man ging iedere dag met zijn fiets naar de mijn, de vrouw moest inkopen doen en het eten klaarmaken, het huis onderhouden (vooral de was doen en kleren herstellen). De kinderen gingen naar de basisschool en gingen dan ook in de mijn werken. Ze werden gebruikt om de wagonnetjes te duwen van de plaats van ontginning tot aan de hoofdgalerij. Aan de hoofdgalerij werden de gevulde wagonnetjes gekoppeld aan een treintje die de wagonnetjes tot aan de schacht trok. De meisjes bleven bovengronds en werden gebruikt om de steenkool te scheiden van het afval. Later is men gaan scheiden door middel van het verschil in densiteit (soortelijk gewicht).


In 1936 zijn er de eerste "congés payés": twee weken vakantie. Maar wat moet de mijnwerker doen tijdens zijn vakantie? Eerst is er eigenlijk niets voorzien, het is pas na de oorlog dat de betaalde vakantie effektief wordt genomen. Er wordt een oud kasteel gekocht aan de Middellandse zee in 1947. Er was eerst geen plaats voorzien voor iedereen en er werd een loting ingesteld.

In 1952 werd het hotel Régina in Berck-Plage gekocht. Het hotel was al verlaten sinds 1939. De af te leggen afstand is niet zo groot en het hotel kent een groot succes.

Afbeelding G:
Het plan van de lampenzaal, met ook de infirmerie.
Men bleef petroleumlampen gebruiken omdat de lampen de aanwezigheid van mijngas konden aangeven door het vergroten van de vlam. De lampen waren natuurlijk veiligheidlampen, zodat er geen ontploffing kon gebeuren. De mijnwerkers hadden echter ook een electrische lamp op hun helm.

Afbeelding H:
Bureau van de délégué
Door de wet van 1890 wordt de funktie van afgevaardigde mijnwerker in het leven geroepen. Hij vormt als het ware de interface tussen de mijnwerkers en de ingenieurs die de mijn leiden. De opmerkingen van de mijnwerkers worden opgeschreven door de afgevaardigde en overhandigd aan de ingenieur. De opmerkingen moeten een schriftelijke antwoord krijgen. Hij controleert ook de veiligheid in de mijn. De afgevaardigde mijnwerker wordt verkozen voor een periode van 3 jaar. Bij het ontstaan van de vakbonden zal de afgevaardigde een délégué van de vakbond worden. Het is dan nog zelden dat een mijnwerker die niet door de vakbond aangeduid wordt afgevaardigde wordt.


De "ondergrondse steenkoolmijn" loopt eigenlijk gewoon bovengronds. Door de lift te nemen denk je dat je onder de grond beland bent, maar in feite is het een recontructie op grondniveau.

Afbeeldingen I:
Zicht van een schachtbok
De extratietoren maakt deel uit van het hoofdgebouw, ook de machines zitten in dit gebouw. Een recontructie geeft een goed beeld van de steenkoolmijn voor de sluiting, met links de douchegebouwen en lampenzaal, de brug naar de mijnschacht en in het midden het hoofdgebouw. De schoorsteen van de ventilator is goed te zien. Daarmee worden de gassen uit de mijn gezogen en verse lucht wordt aangevoerd door de andere schacht.

Achteraan de houtopslagplaats en de zagerij (is nu een restaurant geworden).

Links in beeld de steenkoolwasserij, waarbij de steenkool direct in de wagonnetjes galaden kan worden.

In tegenstelling met belgische steenkoolmijnen (en vooral de grote steenkoolmijnen in de Kempen) zijn er wezenlijke verschillen. Er is geen omposante hoofdgebouw waar de kaderleden werken. De ontginning maakt deel uit van een groter geheel. De steenkoolmijn had geen eigen electriciteitscentrale. Dit was ook niet zo nodig omdat de streek reeds geïndustrialiseerd was en er stroom afgenomen kon worden van het electriciteitsnet. Verschillende steenkoolmijnen werkten samen, waarbij er gezamelijke electriciteitscentrales voorzien waren. Ook het spoorwegnet was eigendom van de steenkoolmijn.

Het museum is zeker interessant, maar geeft enkel een beeld van een franse steenkoolmijn. Voor een museum die zich als referentiemuseum opsteld had ik toch wat meer verwacht (maar ook het museum in Beringen is ferm tegengevallen). De meeste panelen zijn meertalig, maar de gidsen zijn enkel franstalig.

Men probeert de steenkoolwinning in een algemeen kader te situeren (aardolie, hernieuwbare energie, atoomenergie,...), maar in dit opzet zijn ze niet geslaagd: er is te weinig materiaal voorzien (één turbo-alternator) om het aantrekkelijk te maken.

Veel van de gadgets (fiets die een aantal lampen doet branden) werken niet meer: het museum is aan een groot onderhoud toe (het museum is gesloten in de maand januari). Waarschijnlijk lopen de verwarmingskosten van de "ondergrondse mijngalerij" te veel op.

In het noorden van Frankrijk zij er nog in totaal een 70-tal gebouwen die verwijzen naar het mijnverleden: extractietorens en schachtbokken, cités, administratieve gebouwen, scholen, hospitalen.

Op de pagina fotografische lokaties in België zijn er verschillende pagina's die handelen over de steenkoolmijnen.

Publicités - Reklame

-