1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
“Pays de Charleroi, c'est toi que je préfère”.
|
---|
De steenkoolmijn van le Bois du Cazier is één van de talrijke steenkoolmijnen uit de streek. Het was geen uitzonderlijke uitbating, in tegendeel. Op andere plaatsen werden er "cités" gebouwd, huizen die door de werkgever gebouwd werden en die een beetje meer confort boden dan de krotten waarin de arbeiders toen leefden. Na de mijnramp viel het des te meer op in welke slechte omstandigheden de arbeiders moesten leven.
Er waren talrijke mijnen in de Borinage (en er waren ook steenkoolmijnen in het noorden van Frankrijk), in de streek rond Luik en uiteindelijk in de Kempen.
De steenkoolmijnen in de Kempen werden pas in gebruik genomen in de XXe eeuw omdat men toen niet wist dat er steenkool in de bodem zat. Een aantal van die steenkoolmijnen waren in handen van waalse industriëlen die veel steenkool nodig hadden voor de industrie.
Vanaf ongeveer 12 jaar gingen de kinderen in de mijn werken zoals hun ouders. Als ze ongeveer 40 jaar oud waren, waren ze totaal uitgeput en hadden verschillende ziektes: astma (stoflong), kanker, enz. De arbeiders leefden echt niet lang en konden niet van hun pensioen genieten.
In le Bois du Cazier leefden de arbeiders in kampen die gebouwd werden tijdens de tweede wereldoorlog: het waren eigenlijk omgebouwde gevangenkampen. De meeste mijnwerkers kwamen uit Italië. Een aantal steenkoolmijnen waren wel goed uitgerust met woonwijken voor de arbeiders (ze moesten één dan van de weekloon afstaan als huur). De bedoeling was hier bekwaam personneel aan te trekken. Als de arbeider de steenkoolmijn verliet mocht hij ook niet meer in de cité wonen.
Foto 1:
De ingang van de steenkoolmijn met de tralies. De foto van de tralies met de familes die buiten wachtten op nieuws na de mijnramp werd wereldberoemd.
Foto 2 en 3:
De uitbating bestaat uit twee bovengrondse schachtblokken die boven de schachten gebouwd worden. De schachtblokken bevatten de laad- en losvloeren. De schachten gaan zeer diep in de grond, tot meer dan duizend meter. De bediening van de liften gebeurt in een nabijgelegen gebouw en de twee kabels lopen over twee leidschijven.
Een schacht dient voor de exploitatie: de liftkooien brengen de mijnwerkers naar de ondergrondse mijn en halen de steenkool op. Een tweede schacht wordt als reserve gehouden en dient voor de verluchting (afzuigen van de lucht).
Er komst vers lucht binnen via de hoofdschacht, maar ook via verschillende persleidingen. Men geeft er de voorkeur aan het lucht af te zuigen (om het verspreiden van mijngas in gans de mijn tegen te gaan). Dankzij de verluchting stijgt de temperatuur niet teveel: de temperatuur stijgt normaal met 3° per 100 meter. Ook mensen en machines produceren warmte die afgevoerd moet worden.
Per schacht zijn er twee kooien die gezamelijk werken. Als één kooi naar boven gaat, gaat de tweede kooi naar beneden. Het is mogelijk de kooien los van elkaar te bedienen door het bedieningsmechanisme los te koppelen (bijvoorbeeld als een kooi vast komt te zitten). Dit is echter uitzonderlijk.
De kooien zijn rechthoekig en zijn verdeeld in 8 compartimenten. In één compartiment past er precies één wagonnetje. Als de mijnwerkers naar beneden moeten, dan moeten ze in de compartimenten zitten want er is zeer weinig plaats. In één compartiment is er plaats voor 13 zittende mannen.
De schachten hebben een ronde vorm en de twee kooien bewegen in het midden van de schacht. Aan de kanten van de schacht lopen de verschikkende leidingen; stroom, perslucht, telefoon,...
Foto 4:
Een nagemaakte galerij. Het betreft hier reeds een moderne uitbating, met een motor om de wagentjes voort te trekken via een ketting. Moderne mijnen gebruiken soms een transportband. In het begin werden er ezelfs en paarden ingezet om de wagentjes te trekken.
Laadinstallatie voor de lampen. Iedere mijnwerker had zijn eigen lamp en moest die terugplaatsen als die terug uit de mijn kwam.
Douches waren verplicht op de site. De mijnwerkers hadden geen kast voor hun kleren (de kasten namen teveel plaats in), maar de kleren werden aan haken opgehangen, vandaar de naam van de vestiaire: "salle des pendus".
Foto 5:
Indicatie van de positie van de kooien in de schacht. De kooien konden ofwel werken in modus "personeel" (mijnwerkers werden naar beneden gebracht of opgehaald) of in modus "extractie" (steenkool werd bovengehaald). Als er personeel in de kooi aanwezig was, werd de snelheid verlaagd. "Recette" is de positie waarbij de kooien gelost kunnen worden.
Fotos 6 à 9:
De aandrijfmachine die gebruikt wordt om de kooien te bedienen. De motor is een asynchrone sleepringankermotor die een betere sturing mogelijk maakt dan een kortsluitankermotor. In le Bois du Cazier betreft het een zeer oude motor die tot de sluiting eind jaren '60 gebruikt werd.
De snelheid wordt verminderd door een tandwiel met V-vormige vertanding om de laterale krachten tegen te werken. Om een gelijkmatige slijtage van de tanden te bekomen hebben de tandwielen een aantal tanden die een priemgetal is.
De platte kabels worden opgerold op smalle haspels op zo'n manier dat de ene kabel afgerold wordt als de andere opgerold wordt. De haspel is zo smal dat de kabel bij iedere omwenteling een nieuwe laag moet vormen. De omtrek van de haspel werd zodanig berekend dat het koppel bijna constant blijft. Als de kooi beneden staat, dan is de haspel bijna leeg en de kooi beweegt trager. Het hoger koppel compenseert de extra kabellengte.
De positie-indikator geeft aan waar de kooi ongeveer staat en wordt door middel van een wormwiel aangedreven vanaf de haspel. Als één kooi boven staat, staan de andere kooi beneden. De schaal is niet lineair: als de haspel bijna volledig afgerold is, dan beweegt de betreffende kooi trager.
De aanduiding is onvoldoende nauwkeurig om de kooi perfekt te positioneren. Op de kabel is er een witte aanduiding op iedere stopplaats. De witte aanduiding moet tegenover een vast opgestelde merkteken gebracht worden en dan staat de kooi op de juiste hoogte.
- A: kabelhaspels
- B: kooikabels
- C: motoren (er is slechts één motor in le Bois du Cazier)
- D: werkrem om de kooien te vertragen
- E: hoofdrem om de kooi in een bepaalde positie vast te zetten
- F: hendels om de machine te bedienen
Bij modernere installaties gebruikt men geen dubbele haspel, maar een koepeschijf waarop de ronde kabel bijna een volledige omwenteling vormt. Hier ook worden er twee kooien aangedreven. Onderaan de kooi is er een onderkabel voorzien die beide kooien verbindt. De bedoeling is het mindere gewicht als de kooi boven hangt te compenseren door een langere hoeveelheid kabel onder de kooi.
Het voordeel van de koepeschijf is een eenvoudigere constructie en het feit dat de bewegingssnelheid van de kooi constant blijft. De kooisnelheid kan dus opgevoerd worden, wat belangrijk is omdat de schacht de enige manier is om mensen en steenkool in en uit de mijn te halen. Hier ook blijft het koppel redelijk constant dankzij de onderkabel. Het nadeel is dat de twee kooien altijd samen bediend worden: als één kooi vastzit kan de andere kooi niet meer bewogen worden.
De mijnen moeten over een noodlier beschikken. De lier die hier getoond wordt is van een modernere uitvoering dan de aandrijfmachine die in de technische ruimte opgesteld staat. Links de weerstandenbox om het motorvermogen te regelen, en in het midden de hendel om de draairichting en het vermogen in te stellen. Het betreft hier ook een sleepringankermotor. De noodlier wordt gebruikt met een kleinere kooi die naast de kabel van de hoofdkooi loopt. Zo kan de kooi bewegen tot juist boven de hoofdkooi.
Foto 10:
Brikketten waren een goedkoper brandstof dan steenkool. Steenkool werd immers in de staalnijverheid gebruikt (cokes voor de hoogovens), voor de huishoudens bleef er enkel minderwaardige koolsoorten over (bruinkool).
Bij de ontginning komt er veel steenkoolpoeder vrij (of brokstukken die te klein zijn). Door de kleine brokstukken samen te binden met teer bekomt men briketten en eierkolen. Teer is afkomstig van de droge destillatie van steenkool (om cokes en stadsgas te maken) en is dus in grote hoeveelheden beschikbaar. Men gebruikt dus twee minderwaardige produkten om brandstof te maken.
De eerste briketten produceerden heelwat rook (vanwege de teer) en werden oorspronkelijk enkel gebruikt door bedrijven en ambachten (spoorwegen, gieterijen, enz). Door de briketten op te warmen tot 200° bekomt men briketten die minder roken. Men heeft later ontdekt dat de rook uiterst kankerverwekkend was. Het gebruik van koolteer is trouwens verboden in de meeste Europese landen.
In plaats van bruinkool te gebruiken is men anthraciet gaan gebruiken. De briketten werden ook sterker opgewarmd, en deze briketten konden ook door de huishoudens gebruikt worden. Door hun groot formaat blijven de briketten lang branden en worden daarom in potkachels gebruikt.
Fotos 11 à 13:
Eerst was het beroep van mijnwerker een minderwaardig beroep, en men moest arbeiders uit het buitenland halen. Toen ik le Bois du Cazier bezocht was er een tijdelijke tentoonstelling aan de gang, waarbij de mijnwerker verheerlijkt werd.
|