Hoofdindex » Pictures » België » Divers » Kempense steenkoolmijnen » Steenkoolmijn Beringen
Beringen - mijn
Steenkoolmijn van Beringen
Fotografie
-

-

1

2

3

Gebouw ventilatie

Kolenwasserij

Telefooncentrale in de mijn

Vogelzicht van Beringen

Huidig plan Beringen

In tegenstelling met Wallonië zijn er geen steenkoollagen op grondniveau, maar moet men zeer diep graven om op steenkool te stoten. Daarom ook dat de interesse pas gewekt werd begin van de XXe eeuw. De steenkoollagen liggen op meer dan 500m. diepte en de bodem bestaat uit turf, zand, kalksteen en veel water. Om de schachten te kunnen graven heeft men de bodem moeten bevriezen. De ontginning van steenkool uit de Kempen is pas echt op gang gekomen na de eerste wereldoorlog. Daarom ook dat men fotografische documenten heeft van de eerste boringen.

Foto 1
Deze foto toont ons de houten gebouwen die gebruikt werden om de schacht te beschermen terwijl dat die gegraven werd. Het is zwaar werk, want de bodem van de mijn is volledig bevroren. Mensen konden slechts een paar uur beneden werken en moesten dan opgehaald worden, anders zouden ze doodvriezen. De schacht wordt dan verstevigd met zware gietijzeren ringen.

Samen met het graven van de twee schachten worden de mijngebouwen neergezet. Het graven van de schachten kon gemakkelijk 10 jaar duren! Enkel kapitaalkrachtige ondernemingen hadden voldoende geldreserves om een steenkoolmijn te beginnen: de industriebaronnen uit het Luikse (Cockerill) en een aantal banken.

In de Kempen werd er vooral vetkolen ontgonnen die hoofdzakelijk bestemd was voor de waalse hoogovens. Vetkolens worden eerst omgezet in cokes waarbij veel stadsgas vrijkomt (kan gebruikt worden als energiebron bij de staalnijverheid). De cokes waren van zeer goede kwaliteit voor de hoogovens.

In die tijd was er absoluut niets in de Kempen: veengrond was niet geschikt voor landbouw of veeteelt. Naast het bouwen van de mijninstallaties moesten er ook cités gebouwd worden (woonwijken voor de arbeiders), moest er een treinverbinding aangelegd worden naar het nationaal spoorwegnet of naar het Albertkanaal. In de eerste jaren werden er vooral duitse arbeiders aangetrokken.

Er waren verschillende ondernemingen in de Kempen, iedere onderneming had een eigen bouwstijl wat de cités betrof, maar alle maatschappijen waren even paternalistisch.

Na verloop van tijd waren er honderden kilometers ondergrondse galerijen gegraven en de mensen moesten ondergronds een 10-tal km. afleggen van de schacht tot de werkplaats. Het is dan ook vanzelfsprekend dat er een ondergronds spoorwegnetwerk aangelegd werd. Bijkomende schachten bouwen dichter bij de plaats van ontginning was te duur. In de laatste jaren van de uitbating kon men gewoon van de ene mijn naar de andere gaan via de ondergrondse gangen.

Foto 2
Water was belangrijk in de mijn. Ten eerste moest er doorlopend water uit de mijn gepompt worden om overstromingen te vermijden. Na het sluiten van de mijnen werden de pompen stilgelegd en de mijngangen liepen heel snel vol met water.

Water werd ook gebruikt in de electriciteitscentrale van de mijn. Een steenkoolmijn had een enorme energiebehoefte, niet enkel om de pompen aan te drijven, maar ook om de ventilatoren aan te drijven, om de liften te laten weren, om perslucht te maken, voor de verlichting, enz. De electriciteitscentrale leverde ook stroom aan de cité. Ongeveer 10% van de steenkoolproductie werd in de mijn zelf gebruikt, voornamelijk om de pompen en de ventilatoren aan te drijven.

De meeste mijnsites hadden ook koeltorens om het water van de electriciteitscentrale af te koelen, maar in de winter werden de huizen van de cité verwarmd door warm water uit de centrale.

Foto 3
Verluchtingssysteem van een steenkoolmijn. Verse lucht wordt aangevoerd door de hoofdschacht (er heerst een lichte onderdruk in de mijn). De tweede schacht is uitgerust met zware ventilatoren om de lucht af te zuigen. In de galerijen zijn er extra ventilatoren of sluisdeuren geplaatst om de luchtstroom te bevorderen of tegen te houden. Het was de bedoeling dat er een permanente luchtstroom aanwezig was in alle gangen van de mijn om opeenhoping van mijngas tegen te gaan.

Dankzij deze verluchting was het aantal ongevallen met mijngas eerder beperkt. De ongevallen waren eerder botsingen met de ondergrondse treinen en overstromingen.

In Beringen heeft iedere mijnschacht 4 liftkooien, twee kooien worden aangedreven door een Koepeschijf. Er waren drie gebouwen met de liftinstallaties.

In totaal waren er 7 steenkoolmijnen aktief in de Kempen (twee extra gebieden waren voorzien, maar de werkzaamheden zijn nooit begonnen). In tegenstelling met de waalse steenkoolmijnen waren het zeer uitgestrekte mijnen. De steenkoollagen lagen bijna horizontaal en waren voldoende dik, waardoor een mechanische ontginning mogelijk was (wat niet mogelijk was in de Waalse steenkoolmijnen).

De mechanische ontginning kwam pas tot stand in de jaren 1960, maar was uiteindelijk niet meer voldoende om de kosten laag te houden. Kolen uit het buitenland is goedkoper dan belgisch steenkool en een paar jaren later komt er aardolie op de markt, die veel gemakkelijker te gebruiken is. De huishoudens schakelen massaal over op mazout of op aardgas voor de verwarming en niemand moet nog vervuilende kolen hebben.

Enkel de staalnijverheid gebruikt nog steenkool, maar dit is niet voldoende om de steenkoolmijnen open te houden. Daarbij kwam nog dat de siderurgie niet meer zo geïnteresseerd was in vetkolen (voor de produktie van stadsgas dat ze als handige energiebron konden gebruiken). Buitenlandse steenkool was doorgaans van betere kwaliteit (zuiverheid) dan steenkool uit de Kempen.

Tot de jaren '60 ging het redelijk goed met de steenkoolmijnen uit de Kempen. Met de petroleumcrisis in de jaren '70 werd steenkool als strategische reserve aangezien en de steenkoolproduktie steeg zelfs weer.

De petroleumcrisis werd echter gevolgd door een algemene crisis en de vraag naar steenkolen zakte in elkaar. Toen de magere jaren aankwamen werden de steenkoolmijnen genationaliseerd à la belge: de winsten voor de bedrijven en de kosten voor de Kempense Steenkoolmijnen, de genationaliseerde maatschappij: toen er minder nood was aan mijnwerkers verkochtten de bedrijven de huizen van de cités en de niet-bebouwde gronden met een leuke winstmarge, maar de verschillende kosten werden door de KS betaald, bijvoorbeeld als er grondverzakkingen waren.

In al hun bestaan waren de mijnen nooit echt rendabel, maar de voornaamste kosten werden door de staat betaald. Eind jaren '80 had de staat de middelen niet meer om de Kempense Steenkoolmijnen in leven te houden.

De strikte hierarchie die ondergronds van toepassing is komt ook terug in de cités, met een grote villa met park voor de directeur, een kleinere villa voor de ingenieurs, en zo verder tot de arbeiders.

Telefooncentrale in de mijn
Deze telefooncentrale stond onderaan in de mijn. Het telefoonsysteem was niet vergelijkbaar met het normaal telefoonnet en normale telefoontoestellen konden ook niet in de mijn gebruikt worden.

De telefooncentrale was manueel, maar er werd niet met stekkers gewerkt om een telefoonverbinding tot stand te brengen, maar met draaischakelaars die minder stofgevoelig waren. Als er een verbinding naar boven nodig was, dan koppelde de operator de ondergrondse lijn met één van de beschikbare lijnen die naar boven liepen. Deze verbindingslijnen kwamen terecht in een bovengrondse centrale waar de operateur een verbinding maakte met de gevraagde bovengrondse post. Om een verbinding tussen een ondergrondse en een bovengrondse telefoontoestel te maken waren er dus twee operatoren nodig, maar er waren ook kleinere centrales beschikbaar die gebruikt werden om vaak voorkomende verbindingen te maken.

Iedere telefoonpost op de centrale had twee lampjes: aanvraag van een lijn en verbinding tot stand gebracht. De werking van de telefooncentrale loopt verder op de tweede pagina.

Vogelzicht van Beringen (tijdens de uitbating)

  1. Controlegebouw personeel
  2. Sociale dienst
  3. Hoofdburelen
  4. Badzalengebouw
  5. Doorgang naar de mijnschachten
  6. Gebouw ophaalmachine 2
  7. Indikkers
  8. Kolenwassrij
  9. Ophaalmachine 1 en 3
  10. Ophaalmachine 4
  11. Electriciteitscentrale
  12. Gebouw voor de ventilatie van de mijngangen
  13. Waterkasteel
  14. Koeltorens
  15. Centraal magazijn
  16. Werkhuizen
  17. Werkplaats electriciteit
  18. Vijvers

En nu wat men er van wilt maken...

  • I: Toeristisch kantoor Beringen
  • 1: Mijnmuseum op één enkel verdiep, mijngalerij nagebouwd in de kelder
  • 2: "Erfgoedbeleving": subsidies toegewezen, maar niets in de praktijk gerealiseerd. De kolenwasserij is één van de grootste van Europa (en één van de weinig overgebleven kolenwasserijen).
  • 3: Burelen (om er de mensen uit puntje twee in onder te brengen zeker?)
  • 4: Zwembad
  • 5: Toren omgevormd tot duiktoren (TODI), de enige realisatie tot nu toe (open eind 2016)
  • 6: Terril omgebouwd tot speeltuin met wandelpaden, maar een deel van de speeltuigen zijn verboden wegens te gevaarlijk.
  • 7: Electriciteitscentrale, bestemming onbekend, onzeker
  • 8: Koeltorens, de bedoeling is er klimtorens van te maken (bergbeklimming). Het enige positief dat ik er over kan vertellen is dat de torens er nog zijn.
  • 9: Winkelketens, geen verband met een steenkoolmijn
  • A, C et D: appartementsblokken te bouwen of reeds klaar
  • B: Wat er van de spoorwegen overblijft

Deze pagina loopt verder: steenkoolmuseum Beringen (huidige toestand).

Ik heb ooit een fotoshoot in Beringen gehouden, maar dit is verleden tijd. Je kan er geen urbex fotoshoot meer houden, alles is afgesloten (de renovatiewerken zijn al aan de gang sinds 2011).

Publicités - Reklame

-