Oude radio's
Dit artikel gaat vooral over het opstarten van oude versterkers die lang niet meer gebruikt zijn geweest. Het herstellen van een oude radio is vaak complexer dan het herstellen van een lampenversterker (afgestemde kringen, oscillator,...).
Er zijn bijna geen zenders meer op de lange en de middengolf, want er is veel vermogen nodig om te kunnen uitzenden. De audiokwaliteit is slecht en is de laatste jaren nog verslechterd door de zonnepanelen en omvormers.
De FM band wordt nog steeds gebruikt (er zijn zelfs veel zenders op de FM band), maar de sterke storingen kunnen de discriminator passeren en de geluidkwaliteit is niet meer optimaal. De nationale zenders werken op verlaagd vermogen waardoor de ontvangstkwaliteit niet zo goed is in de stad. De FM afstemmer is meestal een aparte blok en de gebruikte buis werkt vaak op zijn limieten. Soms oscilleert de FM blok niet meer, en dan is er natuurlijk ook geen middenfrekwent op 10.7MHz meer.
Vaak worden oude radio's aangevuld met een bluetooth ontvanger: men kan de 6.3V gloeispanning gebruiken: gewoon gelijkrichten, filteren en stabiliseren indien nodig. De meeste radio's hebben één kant van de gloeispanning aan de massa en je kan dus enkel een enkelvoudige gelijkrichter gebruiken en de waarde van de filterelko verdrievoudigen. Het signaal van de bluetooth module stuur je naar de phono ingang van de radio. Om het verbruik te verlagen worden alle buizen uit het radiogedeelte verwijderd (ECC85, ECH81, EF89 in de meest recente toestellen), je houdt dan enkel een EABC80 en een EL84 over.
Variac
De standaard oplossing om een oude versterker op te starten is gebruik te maken van een variac, die we op een relatief lage spanning instellen, bijvoorbeeld 50V voor een toestel die op 220V werkt.
- Voor een versterker met gelijkrichterbuis is de voedingspanning (en dus ook de gleoispanning) juist voldoende om de emissie te starten. De hoogspanning stijgt naar enkele volts, zodat je al kan controleren of er geen kortsluitingen zijn. Je kan dan de voedingspanning langzaam verhogen. Als de diode een meer normale emissie heeft, dan stijgt de spanning sneller.
- Voor een versterker met een solid state gelijkrichting stijgt de hoogspanning direct tot ongeveer een kwart van de normale hoogspanning, dus iets van een 70V als de hoogspanning normaal 300V bedraagt.
Gloeilamp
De truc met de gloeilamp in serie is goed gekend door de techniekers die schakelingen op kortsluitingen moeten testen. De gloeilamp zal de stroom beperken tot een veilige waarde, maar dit is een noodoplossing want de bekomen hoogspanning is niet stabiel. De hoogspanning kan te hoog zijn en bepaalde onderdelen beschadigen, of te laag zijn en dan kan men niets correct testen.
Een gestabiliseerde hoogspanningsvoeding van Philips
De spanning is meer stabiel dan met een moderne voeding!
Niet alle condensatoren moeten vervangen worden
Deze "mosterd" condensatoren blijven doorgaans goed en moeten niet vervangen worden.
De Ero condensatoren moeten systematisch vervangen worden.
|
---|
Aparte hoogspanningsvoeding
De beste oplossing is een aparte hoogspanningsvoeding te gebruiken. Het is een complexere ingreep, maar je kan daardoor de gloeispanning naar zijn normale waarde brengen zodat de buizen een normale emissie hebben. Een echte hoogspanningsvoeding is niet nodig, als je een voeding hebt die ongeveer 70V kan leveren is dit voldoende. Je kan eventueel een dubbele voeding gebruiken die tweemaal 40V levert.
Men koppelt het hoogspanningsgedeelte los van de voedingstransfo. Indien de versterker ene gelijkrichterbuis gebuikt volstaat het de buis te verwijderen. In het geval van een solid state gelijkrichter (metaalgelijkrichter of siliciumdiode) moet de diode losgesoldeerd worden. Opgelet, metaalgelijkrichters hebben de neiging defekt te gaan: ze gaan dan in kortsluiting.
De versterker krijgt nu netspanning via ene gloeilamp om na te gaan dat er geen kortsluitingen zouden zijn (de hoogspanningswikkelingen kunnen in kortsluiting zijn). Men gaat na of alle wisselspanningen aanwezig zijn, rekening houdend met de lagere netspanning.
Ook de gelijkgerichte spanningen moeten aanwezig zijn, dit betreft de negatieve polarisatiespanning van de eindtrappen. De spanning wordt geleverd door een metaalgelijkrichter. Het is aangeraden de gelijkrichter en de elko te vervangen, zelfs al lijken ze nog goed, want een defekt in die kring heeft een desastreus gevolg voor de versterker. Niet alle versterkers hebben een polarisatie door middel van ene negatieve spanning, veel versterkers gebruiken een automatische polarisatie door cathodeweerstanden.
Men akn de netspanning verhogen tot ongeveer de normale netspanning, zodat de gloeidraden normaal gevoed worden.
Nu wordt de aparte voeding ingeschakeld en men laat de spanning stijgen tot ongeveer 50 à 70V. Omdat de netspanning nagenoeg normaal is zou men een normale emissie hebben. Een labovoeding met stroomaanduiding is zeer praktisch: met de verlaagde hoogspanning moet je uitkomen op een stroom van ongeveer 10mA (met een zeer ruime marge). De spanningsval over iedere anodeweerstand moet ongeveer gelijk zijn aan de spanning over de betreffende buis (cathode en anode). Hie ook een ruime marge nemen.
Hoe de versterker testen?
Een spanning van 50 à 70V is ideaal om na te gaan of er geen kortsluiting is. Alle buizen moeten in geleiding zijn. Men meet enkele volts over de anodeweerstanden als men een variac gebruikt (verlaagde netspanning om 50 à 70V hoogspanning te bekomen). Omdat de gloeispanning laag is, is de emissie ook laag. De emissie zou normaal moeten zijn indien men een aparte voeding gebruikt en de netspanning in de buurt van de normale spanning brengt.
Iedere buis wordt apart getest door zich te basderen op de aansluitingen, deze zijn gemakkelijk te vinden op het internet. De stuurroosters moeten op massapotentiaal zitten (nooit positief ten overstaan van de cathode). De schermroosters en anodes moeten een spanning hebben in de buurt van de voedingspanning. Bepaalde faseomkeertrappen hebben een cathodespanning rond 1/4 of 1/5 van de anodespanning. Men kan gemakkelijk de functie van iedere buis achterhalen door de signaalweg van de ene naar de andere buis te volgen.
Condensatoren
Elko's gaan vaan defekt, maar voordat je ze test moet je ze opnieuw formeren door de voedingspanning langzaam op te voeren zodat de isolerende laag die de condensator vormt zich opnieuw kan vormen. Verhoog de spanning met stappen van 10 à 20% en controleer of de spanningen in de versterker correct zijn.
Het formeren van de elko's is een normale zaak en duurt ongeveer een uur, met een spanning die je langzaam opvoert. Je moet vermijden van te snel een hoge spanning aan te sluiten, daardoor kan de elko beschadigd worden.
Oude elko's waren gevuld met boorzuur die de behuizing van de bekerelko kan aantasten. Lekt er electroliet, dan wordt de metalen frame en de andere componenten ook aangetast.
Ook normale condensatoren kunnen op termijn slecht worden.
Koppelcondensatoren kunnen een verlies vertonen. Het is aangeraden systematisch alle koppelelko's te vervangen, zeker als het teerknollen zijn. Het is belangrijk dat er geen lekstroom door de condensator vloeit, want daardoor wordt het stuurrooster van de volgende buis naar een positieve spanning getrokken, wat schadelijk is voor de buis.
Weerstanden
Koolweerstanden hebben vaak een waarde die hoger wordt na verloop van tijd. Dit is meer het geval voor vermogensweerstanden (anodeweerstanden, weerstanden in de voeding, cathodeweerstanden,...), maar de waarde van alle koolweerstanden verloopt. Alle weerstanden moeten nagezien worden, want de fabrikant gebruikt kleinere weerstanden op plaatsen waar er maar een lage stroom vloeit, zodat ze allemaal min of meer warm worden. Koolweerstanden ruisen en je kan ze best vervangen door metaalfilmweerstanden.
Het is zelden dat een buis defekt gaat: een buis kan niet meer luchtdicht zijn (de getter is wit geworden). Bepaalde vermogensbuizen kunnen een roostercontaminatie opgelopen hebben als ze vaak op maximaal vermogen gebruikt werden. Maar in het algemeen werkt een buizenversterker niet meer door andere componenten die defekt zijn.
Vanaf een voedingspanning van 30% en meer moet de versterker werken. Stuur een generatorsignaal op de ingang en ga na of het signaal van de ene trap naar de andere gaat. Gebruik hiervoor een signal tracer of een oscilloscoop. Je kan zelfs een luidspreker aansluiten: je zal een zwak en vervormd signaal hebben.
En als afsluiter: de versterker nooit onbelast laten werken: door de uitslingeringen kan er overslag gebeuren in de transfowikkelingen (uitgangstransfo) waardoor die doorslaat en defekt gaat. Dit is zeker het geval als de versterker onstabiel is en gaat oscilleren. Sluit een vermogensweerstand op de uitgang.
|