De globale tegenkoppeling stuurt een deel van het uitgangssignaal naar de ingang terug (feedback) om zo de vervorming te verminderen. |
-
![]() Bij een tegenkoppeling wordt het ingangssignaal (geel) vergeleken met een deel van het uitgangssignaal (paars) afgenomen op het secundair van de transfo. Het uitganggsignaal van de comparator is het cyan signaal (op de afbeelding hierboven en op de skoopbeelden). Omdat we een deel van het signaal terugvoeren wordt de versterking lager, maar in de meeste gevallen heeft men een voldoende reserve om een tegenkoppeling aan een schakeling toe te voegen. Dit is zeker het geval bij een kleine versterker uitgerust met PCL86 buizen: de triode versterkt tot 100× en de pentode 30×. De amplitude op de uitgang (output transformator) is 15× te groot bij een ingangsignaal van 500mVeff. We kunnen dus het overschot aan versterking gebruiken om de vervorming te verminderen door middel van tegenkoppeling. Het ingangssignaal wordt aangeboden op het rooster, het uitgangssignaal komt op de cathode. Op de anode krijgt men een beeld van het ingangssignaal (cyan), zolang de amplitude van het signaal niet te hoog is. Het cyan signaal kan lichtjes vervormd zijn, want de buis corrigeert de verschillen tussen ingang en uitgang. Het is trouwens gemakkelijker de vervorming van de versterker te bepalen aan de hand van het verschilsignaal, die een veel grotere fout vertoont dan het outputsignaal. Vervormingen lager dan 0.1% op de uitgang kunnen moeilijk nauwkeurig bepaald worden. Men bepaalt eerst hoeveel de tegenkoppeling de amplitude van het outputsignaal verminderd (bijvoorbeeld 10× = 20dB). Men berekent dan de vervorming van het verschilsignaal (bijvoorbeeld 1%). De vervorming op de output is dan ongeveer 1% / 10 = 0.1%. Een fout op het verschilsignaal valt veel sterker op dan een fout op de output. ![]() Bij het meten in welke trap de vervorming ontstaat (om die te kunnen beperken om een lagere tegenkoppeling te kunnen gebruiken) moeten de metingen altijd uitgevoerd worden met uitgeschakelde tegenkoppeling. De tegenkoppeling probeert immers de uitgangsspanning juist te krijgen, waardoor de spanning in het midden van de versterker meer vervormd is (zie voorbeeld hierboven en skoopbeelden).
In tegenstelling met een transistorversterker waarbij er een scherpe clipping optreedt, is er hier geen duidelijk punt waarbij de versterker overstuurd is. Het is daarom moeilijker om het nominaal vermogen van een buizenversterker te bepalen.
De tegenkoppeling zorgt ervoor dat de uitgangsimpedantie van de versterker lager wordt: de uitgang volgt beter de ingang en ongewenste oscillaties van de spreekspoel in de luidspreker worden beter onderdrukt. De versterker heeft een betere dempingsfactor. Daardoor bekomt men beter gedefinieerde, "strakke" bassen. Dit is natuurlijk enkel het geval zolang dat de versterker niet overstuurd wordt.
Eén van de fasecompenserende elementen is in het rood aangegeven en dient om de versterking te beperken voor hoge frekwenties. Doorgaans blijft de fasehoek redelijk constant in het midden van de frekwentieband, maar het zijn de uitersten (en vooral de hoge frekwenties) die de versterker onstabiel kunnen maken. Door de hoogste frekwenties (boven de 25kHz) niet te versterken, elimineren we een storend element. Dit is een eenvoudig systeem die gemakkelijk te implementeren valt. Een tweede mogelijkheid is de kleine condensator in parallel op de weerstand die de tegenkoppeling brengt (magenta, ook aanwezig op de schakeling bovenaan de pagina). Vaak wordt de ene of de andere correctie toegepast, soms beide. Deze tweede condensator dient niet om de versterking van de hoogste frekwenties te onderdrukken, maar om direct de fasefouten te compenseren. Dit is daarom de keuze die door puristen gemaakt wordt (hoewel de puristen niets meer horen boven de 15kHz). De fasefouten worden mestal veroorzaakt door de outputtransformator, en de waarde van de condensator moet daarom aangepast worden aan de gebruikte transfo (waarde van 47 tot 220pF). Maar het type luidspreker heeft ook een invloed op de fasefout, en een versterker die heel stabiel is met een dummyload kan instabiel zijn met een echte luidspreker. Luidsprekers vertonen een complexe impedantie en transistorversterkers die en sterke tegenkoppeling nodig hebben, hebben een filternetwerk over de uitgang (een waarde van 10Ω en 0.47µF). Een dergelijke netwerk kan ook gebruikt worden bij buizenversterkers. De globale tegenkoppeling moet eerst getest worden met een dummyweerstand. Als de versterker sterk begint te oscilleren, dan moet de tegenkoppeling omgekeerd aangesloten worden op de outputtransformator (de tegenkoppeling werkt als meekoppeling). Bij het ontwerpen van een versterker kan het interessant zijn één kanaal uit te rusten met een rode correctie en het andere kanaal met een magenta correctie. De versterker krijgt dan een mono signaal en men luistert welk kanaal het beste geluid geeft en het meest stabiel is. De globale tegenkoppeling kan nog meer gevolgen hebben op de werking van de versterker: invloed van de globale tegenkoppeling op een versterker. |
Publicités - Reklame