De ECL 80 is één van de eerste "moderne" eindtrap buizen die gebruikt werd vanaf de jaren 1950. |
-
De ECL80 is één van de eerste buizen in een moderne voet (Noval of B9A), op de markt gebracht in 1950. Het was ook de tijd van de allereerste televisietoestellen waarbij men een seriekring van buizen gebruikte (de bekende "P"-reeks). Maar veel buizen werden ontworpen om zowel in een parallelkring (6.3V) als in een seriekring (300mA) te werken: de EF80, EF183,...
Uit dezelfde tijd dateert ook de EL80, de vervanger van de EL41 met rimlockvoet. De EL80 die in feite dezelfde buis was, maar met een andere voet had dezelfde electrische eigenschappen als de EL41 en werd nauwelijks gebruikt. De eigenschappen van de buis waren namelijk niet optimaal, om één of andere onduidelijke reden was een balanseindtrap moeilijk te realiseren.
De eigenschappen van de minuscule triode zijn dan ook zeer middelmatig: µ = 20 en S = 1.9mA/V. De pentode-deel is voorzien voor een anodestroom van 20mA, de maximale dissipatie is 3.5W die reeds bereikt wordt bij een spanning van 175V en 20mA. In een single ended versterker kan de buis een vermogen van 1.5W leveren met een vervorming van 10%. Het zijn echt geen kenmerken om wild van de worden, maar in de jaren 1950 was dit voldoende. Wegens de lage versterking van de triode werd de buis gebruikt in de meest goedkope platenspelers met kristalelement (die doorgaans een spanning van 500mV leverden). Een toonregeling was niet mogelijk, want dan was er een voortrap nodig.
Er is een tegenkoppeling van de anode van de eindtrap naar de anode van de voortrap (R4 van 680kΩ), dit was de normale manier om de vervorming te reduceren. Er is ook een hoge-tonen filter onder de vorm van R5 10kΩ en C2 0.01µF.
De eerste triode van de ECL80 is een gewone versterker, de tweede triode is een fase-omkeertrap. Wegens de verbonden cathodes is enkel een parafase-schakeling mogelijk. De triodes van de ECL80 hebben een lage versterkring, waardoor de weerstanden van de tegenkoppeling nogal verschillende waardes moeten hebben: 750kΩ en 1MΩ. De balanseindtrap is dan weer heel gewoontjes. Het vermogen is ongeveer 3W, de tegenkoppeling is optioneel. Als er een tegengoppeling gebruikt wordt, moet de weerstand overbrugd worden door een kleine condensator van ongeveer 100pF, maar het is ook mogelijk de gain van de versterker te beperken voor de hoogste frekwenties door een extra condensator te plaatsen (rooster eerste ECL80 triode naar massa). Een geschikte waarde om te beginnen is 1nF. Als de eintrap de neiging heeft van te gaan oscilleren (zelfs zonder tegenkoppeling) kunnen er twee stopweerstanden van 10kΩ geplaatst worden in de roosterleidingen naar de pentodes, zo dicht mogelijk bij de buisvoet. De elko voor de gemeenschappelijke cathode moet van goede kwaliteit zijn om oscilleerneigingen te onderdrukken (eventueel extra ontkoppelen door een niet-gepolariseerde condensator van 0.22µF).
In die tijd probeerde men zo efficiënt mogelijk te werken, en de ECL80 (zoals ook de EF80 en veel andere buizen) had het voordeel dat de buis zowel in toestellen met 300mA seriekring voor de gloeispanning als in toestellen met een 6.3V parallelkring gebruikt kon worden. Uiteindelijk vond men ook dat de ECL80 toch te zwak was (zelfs in een push pull schakeling met een vermogen van 3W) en de gemeenschappelijke cathode vooral voor problemen zorgde: men ontwierp een zwaardere uitvoering, de ECL82, een jaar later gevolgd door de ECL83 als het vermogen van de ECL82 toch te hoog bleek te zijn (in de jaren 1950). De laatste buis uit de reeks is de ECL86 die zelfs in hifi versterkers gebruikt werd. |
Publicités - Reklame