Radio
Index radio's met buizen en batterijen
Historiek
Servers » TechTalk » Historisch perspectief » Audio » Radio » Eerste draagbare radio's

De radio

Op de vorige pagina werden voorbeelden van tuners besproken. Het zijn voorbeelden van buizenradios die op het net aangesloten worden. Maar er bestaan ook draagbare radios die met batterijen gevoed worden. Daarvoor werden buizen ontworpen die een lager verbruik hadden (gloeivermogen 60× lager) en op een lagere hoogspanning konden werken.
-

-

Er bestonden al ontvangers op batterijen voor de tweede wereldoorlog, doorgaans gebruikte men een autobatterij voor de gloeispanning en speciale batterijblokken bestaande uit zo'n 100-tal cellen (normale zink koolstof batterijen) voor de hoogspanning. Eigenlijk waren de allereerste radio's radio's op batterijen. Dit waren toestellen die doorgaans niet verplaatst werden.

Men is later draagbare toestellen gaan bouwen en er zijn dan speciale buizen ontworpen met een lager verbruik. Eerst in de Verenigde Staten juist voor de tweede wereldoorlog, in Europa pas na de oorlog.

Deze buizen hadden allemaal een direct verhitte cathode, zodat het rendement van de buis beter was. De gloeistroom van een een buis uit de Dx96-reeks bedroeg 25mA (50mA voor de audio eindtrap). Het benodigd gloeivermogen bedroeg 30mW, vergelijk deze waarde met die van een buis uit de Ex80-reeks (ongeveer 1.9W).

De buizen waren zodanig gedimensioneerd dat de gloeidraad zowel in serie (25mA) als in parallel (één zink-koolstof batterij van 1.5V) gebruikt kon worden, met als voorbeeld de twee gloeidraden van de DL96. Men kon de eindtrap op half vermogen laten werken (één gloeidraad in gebruik en halve emissie), bijvoorbeeeld als men met een koptelefoon naar de radio luisterde.

Om oude lampenradio's op batterijen nu te laten werken heb je een aangepaste voeding nodig voor de gloeispanning en de hoogspanning.

De overgang van lampen naat transistoren is langzaam gebeurd (zeker in Europa), en dit had alle ste maken met de kostprijs van de componenten en de bestaande stocks.

Hybride radio's gebruiken zowel buizen als transistoren (de transistoren enkel voor het laagfrekwent gedeelte, want ze konden niet op de radiofrekwenties werken). Dit is ook het geval bij autoradio's, en bij autoradio's werden er zelfs speciale buizen ontworpen die op 12.6V konden werken zodat men de onbetrouwbare triller van de spanningsomvormer kon vermijden.

De DL94, DL95 en DL96 zijn kleine vermogenspentodes die in draagbare radio's gebruikt worden. De DL94 en DL95 zijn nagenoeg identiek. Met een gloeivermogen van 140mW kan niet veel audiovermogen bekomen worden, namelijk 340mW (met de eerste transistoren was het nog slechter gesteld, met een vermogen van 50mW). Het vermogen wordt aangegeven met een vervorming van 10%, wat toen gangbaar was.

De DL96 heeft een nog lager verbruik aan gloeistroom, maar het beschikbaar vermogen is ook lager, namelijk 200mW. De cathodestroom kan niet te hoog oplopen, want die bedraagt al meer dan 10% van de gloeistroom. Om te vermijden dat de direct verhitte cathode onregelmatig zou opwarmen moet de gloeispanning op een welbepaalde manier aangesloten worden.

Bij de drie buizen is het ook mogelijk slechts de helft van de gloeidraad te gebruiken, voor een nog lager opgenomen vermogen. Dit is nuttig als er met de koptelefoon naar de radio geluisterd wordt.

Bij de reeks hoort ook

  • de DK96 heptode die het hoogfrekwent antennesignaal omzet in een middenfrekwent signaal
  • de DF96 pentode voor middenfrekwente versterking
  • de DAF96 pentode met diode voor laagfrekwente versterking en de
  • de DF96 pentode voor VHF versterking (FM band), soms vervangen door een DC90
In tegenstelling met lampenradio's is er vaak meer dan één enkele middenfrekwent trap wegens de lagere versterking van deze buizen.

Nadat er aanvaardbare transistoren op de markt zijn er gekomen werd het laagfrekwente gedeelte met transistoren uitgerust. De transistoren hadden een hoger rendement (geen gloeispanning).

Publicités - Reklame

-