De draadrecorder
Voor de komst van de bandopnemer (met open spoel) en de compact cassette werd er op metaaldraad opgenomen. Na de oorlog deed de draadrecorder zijn intrede in bedrijven (als dictafoon) en vanaf de jaren '50 ook bij de particulieren. De draadrecorder had als voordeel zijn veel kleinere spoelen (slechts een paar centimeter groot). Hoewel de draad heel snel bewoog (60cm/s) kon men toch 1 uur op een dergelijke spoel opnemen omdat de draad uiterst dun was: ongeveer 50µm. De fluxdichtheid van staaldraad was merkelijk hoger dan die van het ijzeroxide dat bij banden gebruikt werd. |
-
Overigens heeft het toestel maar twee mechanische standen: vooruit en terugspoelen. Snel vooruitspoelen was technisch niet mogelijk: door de hoge rotatiesnelheid van de kleine supply reel kan de dunne draad losspringen en in een knoop geraken. Snel terugspoelen is wel mogelijk, want de take-up spoel (die trouwens ook dienst doet als plateau voor 78-toerenplaten) is veel groter. Overigens is de terugspoelsnelheid beperkt tot ongeveer 7×. Toestellen die voor studiotoepassingen gemaakt werden hadden een afneembare plateau, zodat je snel een nieuwe opname kon starten zonder 10 minuten te moeten wachten tot de 3km-lange staaldraad was teruggespoeld. De staalkabel beweegt voor de kop aan een snelheid van 60cm/sec (vergelijk dat met de 4.75 cm/sec van de compact cassette) en het toestel kan ook gebruikt worden om 78-toerenplaten af te spelen. De luchtspleet van de recorder bedraagt ongeveer 0.1mm; dit is nodig om de staaldraad voldoende diep te magnetiseren (en dit verklaart ook de slechte frekwentiekarakteristiek).
De kwaliteit is erbarmelijk naar huidige normen (300-5000Hz ± 5dB, nauwelijks beter dan een uitzending op de middengolf of een slecht gecomprimeerde MP-3), evengoed als die van de toen bestaande bandopnemers. De slechte opnamekwaliteit werd meer veroorzaakt door de toen gebruikte kristalmicrofoons dan door het apparaat zelf. Opnames op staaldraad worden gekenmerkt door een veranderlijke signaal/ruisverhouding en een niet echt stabiele snelheid want de meeste recorders die eigenlijk als dictafoon zijn bedoeld hebben geen pinch roller (drukrol). De Maar opnames op staaldraad uit de jaren '50 kunnen heden nog perfekt afgespeeld worden, terwijl banden uit dezelfde periode nu total loss zijn. Draadrecorders die hun hoogtepunt bereikt hadden in de jaren '50 werden tot in de jaren '70 gebruikt. In die tijd was de geluidskwaliteit niet zo belangrijk. De vrije zenders van toen (Radio Mi Amigo, Veronica) zonden uit op de middengolf. De mensen bleven hun draadrecorder 20 jaar trouw, en na een kleine refektie blijken de toestellen uit die tijd nog perfekt te werken!. Tegenwoordig mag je van geluk spreken als je DVD recorder het meer dan twee jaar volhoudt. Draadrecorders werden relatief veel verkocht in België: ACEC (Ateliers de Constructions Electriques de Charleroi) was een grote producent die zich in die technologie gespecialiseerd had. ACEC verkocht ook andere toestellen, maar het waren meestal apparaten die bij andere fabrikanten aangekocht werden, wat aangepast werden en van een eigen label werden voorzien. Kort na het onstaan van de draadrecorder kwam ook de bandopnemer op de markt. Zowel draadrecorder als bandrecorder bleven naast elkaar bestaan. De gebruikte banden waren eerst van papier waarop ijzerpoeder geperst werd. De banden waren zeer broos en de geluidskwaliteit was afschuwelijk. Nadien kwamen de eerste plastic tapes, maar die hadden het nadeel dat ze smolten op het einde van de opname (een gevolg van de hete wiskop) als de tape werd stilgelegd en niet binnen de seconde van de koppen werd weggehaald. De gebruikte metaaloxide was van slechte kwaliteit en kwam los van de band. Een eerste toepassing van de recorders was tijdens de tweede wereldoorlog: de morse-berichten werden op normale snelheid opgenomen en op hoge snelheid uitgezonden, zodat de zendtijd beperkt was en de zender niet gelokaliseerd kon worden. Een leuke bron van informatie over het onstaan van radio, televisie, video,...
Handleiding
De laatste pagina uit de handleiding toont ons hoe de opname en weergave gebeurde. Er was een gecombineerde wiskop met opname/weergave gedeelte. Als er een opname werd uitgevoerd werd de band eerst gewist door de wiskop (met een sterke hoogfrekwente wisselspanning). Het audiosignaal werd aangeboden aan de audiokop. De voormagnetisatie door het hoogfrekwente wisselveld zorgde voor betere opnames (vermijden van de typische hysteresiscurve). Bij weergave werd enkel de audiokop gebruikt. De betrekkelijk goede audiokwaliteit werd bereikt door de opname in de lengte (dezelfde opname wordt tegenwoordig nog gebruikt bij harde schijven in computers). De longitudinale opname is ongevoelig voor drop outs ten gevolge van een gedraaide draad. ACEC leverde complete toestellen onder zijn eigen naam, maar ook naakte mechanieken aan andere fabrikanten die er dan een compleet toestel van maakten, zoals MBLE (Manufacture Belge de Lampes et de matériel Electronique). Een toestel uit het gamma was uitgerust met een radio zodat er ook radio-opnames mogelijk waren. Hoewel een geen standaard bestond wat betreft de opnames, kan een spoel afgespeeld worden op om het even welk toestel dat nog zou werken. De opname gebeurt immers over de volledige dikte van de draad en er is geen spoor zoals bij een bandrecorder of videorecorder. Het kan wel gebeuren dat de afspeelsnelheid niet goed overeenkomt, maar dit kan achteraf opgelost worden met applikaties zoals Audacity. De geluidskwaliteit is vergelijkbaar met een AM radio (maar zonder de storingen). Om spoelen af te spelen neem je best contact op met een online museum die gerund wordt door een oude technieker. |
Publicités - Reklame