Historisch
Philips
Televisie
Philips was een (gloei)lampenfabriek. Zij hebben snel ingezien dat onderzoek belangrijk was om mee te kunnen met de groten. Na de gloeilampen kwamen de electronenbuizen.
-

-


De eerste Philips televisie, de TX-400, had een beeldbuis van 22cm diameter (9 inch)

Schema door Philips aangeboden aan fabrikanten
Het was natuurlijk de bedoeling dat de fabrikanten dan Philips componenten zouden gebruiken!


Philips was een fabrikant van televisies...


... maar leverde ook losse componenten aan andere fabrikanten

Na de oorlog begon Philips onderzoek te doen: televisie zou het nieuwe medium worden. Oorspronkelijk was er niet zoveel animo in het streng protestantse noorden, maar gaandeweg begon er interesse te komen, zeker wanneer Philips mocht experimenteren met een eigen zender. Ook vòòr de komst van de kleurentelevisie mocht Philips testprogramma's uitzenden.

De eerste beelbuizen hadden een ronde voorkant waarbij slechts een deel van het scherm gebruikt werd voor het beeld. De rest van de beeldbuis werd afgeschermd door een kap. Nazien is men overgeschakeld op beeldbuizen met een rechthoekig front, maar de buizen hadden een front die zeer bolvormig was: dit was niet alléén nodig bij de productie (inplosiegevaar bij gebruik van een vlak scherm), maar het maakte oof de afregeling van de beeldscherpte gemakkelijker. Bij een beeldbuis met vlak scherm is de afstand die door de electronenstraal afgelegd wordt niet dezelfde in het midden van het beeld als in de hoeken.

Philips was in de jaren 1950 vooral een componentenfabrikant. Er werden natuurlijk ook televisietoestellen gemaakt, maar dit was voor de globalisatie en de klanten kochten een toestel van een lokale fabrikant. Philips was toen enkel bekend in Nederland. Een ander nederlands merk zoals Erres kocht de meest kritieke componenten bij Philips zelf (beeldbuis en hoogspanningsgedeelte), maar gebruikte ook componenten van andere fabrikanten als die goedkoper waren.

Het schema rechts (gedateerd 1953) werd aangeboden aan de fabrikanten, met een duidelijke handleiding hoe de kringen afgeregeld moesten worden. Een componentenlijst (natuurlijk met de Philips referenties) mocht niet ontbreken.

Een aantal buizen zijn van de Ex..-reeks (6.3V gloeispanning, parallel afgetapt van een transfo) maar konden ook als Px..-type gebruikt worden (serieschakeling van alle gloeikringen, gloeistroom van 300mA). Het vermijden van de voedingstransfo was een pluspunt, want zo'n transfo was zwaar en duur, en kon de lineariteit van de afbuiging verstoren door het magnetisch veld.

De Ex.. buizen die een gloeispanning van 300mA hadden (EF80, ECC81 en PCL80), hadden als nadeel een beperkt vermogen omdat de kathode noodzakelijkerwijze beperkt was. Voor een voorversterkerbuis zoals de EF80 speelde dit geen rol, wel voor een buis zoals de ECL80 die als eindtrap bedoelt was. Het vermogen dat de pentode kon leveren was dus beperkt tot een beetje meer dan een watt. De buis had daarbij ook nog een gemeenschappelijke cathode voor zowel het triodedeel als het pentode-deel (on de warmteontwikkeling te potimaliseren).

De tuner gebruikt een pentode EF80 als hoogfrekwent trap. Een pentode heeft niet echt zijn plaats hier (zo'n buis ruist meer dan een triode). Deze tuner is geschikt voor VHF-I (en kan ook de sterkste zenders op band VHF-III ontvangen). De oscillator en mengtrap worden door een dubbele triode ECC81 gevormd.

In het middenfrekwent gedeelte zijn er 4 pentodes met AVR (behalve op de laatste buis, zodat de buis altijd voldoende sterk uitgestuurd wordt om de detectiediodes aan te sturen). De eerste buizen hebben een vertraagde AVR zodat deze buizen enkel dichtgeknepen werden als het antennesignaal zeer sterk was. De detectie wordt door een germaniumdiode voorzien die het videosignaal levert, maar ook de interecarrierfrekwentie van 5.5MHz.

Er zijn twee video versterkertrappen en de contrastregeling gebeurt eindelijk door een regelbare weerstand in een videobuis, en niet meer door de versterking van de MF trappen te verminderen. Dit kon tot gevolg hebben dat de synchronisatie wegviel of dat het geluid zwaar vervormd werd als de intercarrier te zwak werd. Bij een contrastregeling op de middenfrekwentrappen kan men geen automatische volumeregeling toepassen.

Het audiogedeelte is speciaal en gebruikt een vreemdsoortige buis, een EQ80 voor de FM detectie. Deze buis werd speciaal gemaakt voor dit doel, maar zal in de komende jaren vervangen worden door een descriminator met germaniumdiodes. Een FM descriminator heeft een lager rendement en er is dan een extra voorversterkerbuis nodig.

De EQ80 wordt ook gebruikt als synchronisatiescheider (de funktie zal vanaf 1964 overgenomen worden door een PCH200). Een neonbuis dient als spanningsstabilisator. De zaagtandgenerator gebruikt een ECL80. Voor de lijnuitgang wordt een PL81 gebruikt, die voldoende was. De beelbuizen die toen gebruikt werden hadden een schermdiagonaal van 38cm en een afbuighoek van 60°.

De beeldbuis had een metalen conus en was dus niet volledig uit glas gemaakt. Het was toen niet mogelijk zulke "grote" beeldbuizen te maken uit één stuk glas. Dit betekent wel dat de hoogspanning aan de conus aangelegd werd, wat een sterke ozonproduktie veroorzaakte. Omdat het glas van de beeldbuis niet als condensator kon dienen, was een extra hoogspanningscondensator nodig om de hoogspanning te filteren. Deze beeldbuis zal snel vervangen worden door een buis die volledig uit glas gemaakt is.

De rastertrap gebruikt een blokkeeroscillator met een ECL80 (nog een!) gevolgd door een PL82 (die zal later vervangen worden door een PCL82 en nog later door een PCL85. Er wordt een VDR weerstand gebruikt om de afbuiging te lineariseren. De PL82 wordt hier ook gebruikt als audio-eindtrap.

De voeding gebruikt twee gelijkrichtdiodes PY82 in parallel. Het circuit van de gloeidraden is uitgerust met een NTC waarvan de weerstandswaarde na een paar seconden zakt. Daardoor kan de stroom door de koude gloeidraden beperkt worden.

Er zijn meer schemas van zwart-wit televisies hier te vinden.

Op de eerste reklame uit Radio Bulletin van januari 1957 ziet men dat Philips ook televisietoestellen maakt, zowel voor de eigen markt als in België.

De afbuighoek van de beeldbuizen is eindelijk 90° geworden (en zal lang 90° blijven). Het toestel heeft zelfs een kinderslot!

De toestellen worden tegen een sociale prijs van 10.950 tot 22.450 fr. verkocht. Mijn ouders hadden zelfs niet de mogelijkheid om zo'n toestel te kopen, maar moesten die huren (tot ver in de jaren 60).

De tweede reklame komt uit Radio Bulletin van februari 1957 en men ziet goed dat Philips twee markten bespeelt: er worden zowel televisies als losse componenten verkocht.

Wat vooral opvalt is dat er geen verschil is in de beschikbare buizen (behalve de beeldbuizen) ten opzichte van het schema dat in 1953 aangeboden werd (en dit terwijl er nu jaarlijks een nieuw ifoon op de markt gebracht werd). Intern was er weinig verschil wat betreft een televisie uit 1953 of uit 1957. Omdat de beeldbuis groter werd en een afbuighoek van 90° had, moesten er zwaaredere buizen voorzien worden voor de afbuiging: een PL36 voor de horizontale afbuiging in plaats van een PL81, terwijl men voor de rasterafbuiging een PL82 zou blijven gebruiken.

Transistoren waren al beschikbaar in 1957 (de OC44, OC45, OC70, OC71 en OC72) maar geen enkele fabrikant durfde dergelijke componenten gebruiken: buizen waren meer betrouwbaar dan transistoren. De radiobuizen waren volledig doorontwikkeld, dat wil zeggen dat er winst gemaakt werd op ieder verkochte buis, wat niet het geval was met transistoren. De fabricage van de transistor beperkte het maximaal vermogen dat een transistor kon leveren op iets meer dan 100mW.

Er zouden buizen gebruikt worden tot halverwege jaren 1970, zelfs na de komst van de kleurentelevisie. Enkel buizen konden hoge vermogens leveren en op zeer hoge spanning werken.

Publicités - Reklame

-