Tijdelijke tentoonstellingen
-
Eén van de tentoonstellingen handelt over de verlichting (City by Light). Het is een beperkt stuk dat wat losstaat van de rest. Er worden een aantal lanpen getoont, maar er is niets dat werkt. Voor mij hoeft het niet dat een oude olielamp zou branden, wel bijvoorbeeld een gloeilamp en een hoge druk natriumlamp, waarbij het opgenomen vermogen van beide lampen gemeten wordt. Dit deel van het museum wordt trouwens zeer slecht verlicht! Toen ik het museum bezocht op zondag 9 augustus 2015 was is de enige bezoeker, en ik ben 3 uur in het museum gebleven! Een andere tijdelijke tentoonstelling is Homo informaticus over de beginjaren van de informatica. De informatie die gegeven wordt in dit deel van het museum wordt op een leuke manier gegeven, alsof een wetenschapper uit 3015 de resten van onze technologie zou onderzoeken: “we hebben een rare onderdeel gevonden” (er wordt één van de eerste siliciumdiodes getoont). Waarvoor diende diet onderdeel?
Dit deel van het museum is blijkbaar in de loop van de tijd gegroeid. Er zijn interessante stukken, maar het algemeen beeld is dat van een rommelbak zonder struktuur en duidelijke tijdslijn. Ze tonen wat ze hebben, daar waar er toevallig nog een plaats is. Ik hou liever van de hoogovensmuseum in Ijmuiden. Dit is een bedrijfsmuseum die onderhouden wordt door ex-werknemers. De Nederlandse hoogovens hebben van in het begin computers gebruikt, maar als ze afgedankt werden, werden ze niet weggegooid, maar geschonken aan het museum. Zo komt het dat het museum nagenoeg unieke stukken bezit: trommelgeheugens, kerngeheugens (het museum in Luik heeft ook een kerngeheugen, maar je moet goed zoeken om die te vinden). Het museum in Ijmuiden bevat heelwat materiaal die afkomstig is van de produktie, maar ook schaalmodellen van hoogovens en allerhande documentatie.
Foto 1: De eerste computers konden berekeningen doen, maar wat moest er met het resultaat gebeuren? Waar stonden de getallen op de ponskaarten? Hoe werden twee data-stapels van elkaar gescheiden? Dergelijke plugboards werden gebruikt om de computer te vertellen wat hij precies moest doen. De meeste computers hadden verwisselbare programeerborden, en je verwisselde van bord als je een ander programma moest laten lopen (in plaats van een bord opnieuw volledig te moeten bedraden). Dit type computer bleef nog in gebruik nadat de computers met opgeslagen programmas beschikbaar kwamen (stored program computer). De programmatie was misschien beperkt, maar gemakkelijk uit te voeren. In die tijd moest men namelijk in machinetaal programmeren. Vaak werd het programma stap per stap ingevoerd met schakelaars (zelfs niet met een toetsenbord!) Dan zijn de computers gekomen die hun programma via ponskaarten konden lezen. We zien allerhande stukken zonder duidelijk chronologisch beeld: we beginnen met ponskaarten en enkele IBM machines. in de jaren '60 en '70 moest mijn vader vaak naar Luik gaan om machines te onderhouden (dat waren nog de hoogdagen van de waalse staalindustrie). Op een tafel kan men een computer vinden met een oude externe modem (voor POTS lijn) en een webcam, terwijl beide toestellen nooit terzelfdertijd hebben gewerkt. De eerste computer van Apple mocht natuurlijk niet ontbreken. Ook de eerste minicomputer is te bezichtigen (PDP8). Eerst bestonden er enkel grote en lompe computers, en de dataverwerking gebeurde op afstand (batch-verwerking). De minicomputer stond daartegenover in het bedrijf zelf opgesteld. De programmatie van de PDP8 was een verschrikking: de programmeur moest zich vooral concentreren op de handware (en zijn beperkingen), niet op de logica. Om de prijs te drukken werd het aantal componenten namelijk beperkt, en daardoor werd het programmeren bijzonder complex. Een eenvoudige vergelijkingsopdracht moest gekodeerd worden met 6 enkelvoudige instructies. In plaats van in machinetaal te programmeren (dat op zich al niet eenvoudig was), moest men in microcode programmeren.
Foto 2: APL is een programmeertaal die gemaakt is voor het oplossen van compexe wetenschappelijke vraagstukken. De taal kan standaard overweg met tabellen en er bestaan ingebouwde instructies die een tabel automatisch sorteren of gemiddelden berekenen. Deze instructies moet je zelf niet meer programmeren. Het is een echte geïnterpreteerde taal met mogelijkheden die toen ongehoord waren in andere talen (intercessie: het wijzigen van zijn eigen instrukties). Ook java-versies hebben deze mogelijkheid. Men heeft blijkbaar niets meer uitgevonden in de laatste 40 jaren...
? ω ε ρ ∼ ↑ ↓ Ζ Ο APL gebruikt speciale symbolen voor de instructies, symbolen die op het toetsenbord overgenomen zijn. Het toetsenbord heeft ook de BASIC opdrachten, zodat de technici ook snel in die taal kunnen programmeren. Het toestenbord is van hoge kwaliteit, met feed-back en klik-geluid, geen stomme chiclet-toetsenbord. Het is een krachtige machine, met al de software in ROM modules. In de versie BASIC + APL had de computer 64k RAM geheugen, wat toen heel veel was. IBM stelde ook kant-en-klare bibliotheken ter beschikking om complexe problemen op te lossen. De software werd ingelezen via QIC cassettes (Quarter Inch Cartridge). De QIC-lezer is rechts op het toestel te vinden. De capaciteit van zo'n cassette bedroeg 204kB en kon gebruikt worden voor software en data. De IBM personal computer die enkele jaren later gelanceerd zal worden heeft het typenummer 5150 om zijn origine aan te geven. Maar de PC was gebouwd met standaard-onderdelen en had slechts een 8 bits brede databus. Het operating system werd vanaf diskette geladen, waardoor die gemakkelijk aangepast kon worden.
Foto 3: |
Publicités - Reklame